Deze tekst is auteursrechtelijk beschermd.

Het beste van het koren - deel 1


door Watchman Nee


Hoofdstuk 7 - De gemeente (deels)



   ‘En de Here God zeide: Het is niet goed, dat de mens alleen zij’ (Gen. 2:18). Met andere woorden, God wilde Adam en Eva. Het doel van God is een overwinnende Christus en een overwinnende gemeente. Zijn doel is een Christus die het werk van de duivel overwint en een gemeente die het werk van de duivel overwint. Zijn doel is een heersende Christus en een heersende gemeente. Dat is de voorbeschikking van God. Dat is wat Hij vooraf in Zijn hart heeft besloten en wat Hij zal doen naar Zijn welbehagen. Hij werkt zelf uit wat Hij graag hebben wil. Hij wil Christus, maar ook een gemeente die als Christus is. Hij wil dat Christus heerst en Hij wil een gemeente die samen met Christus heerst. Net als Christus een metgezel nodig heeft in de strijd, zo heeft Hij ook een metgezel nodig die deelt in de heerlijkheid. Wat God van de gemeente verlangt, is dat zij in alle dingen als Christus is. Hij wil dat Christus een metgezel heeft. …



De gemeente komt voort uit Christus


   Dus wat is de gemeente? De gemeente moet dat zijn wat uit Christus genomen is. Door te kijken naar de twee aspecten van Adam is deze uitspraak voor ons niet moeilijk te begrijpen. Aan de ene kant is Adam er als persoon. Aan de andere kant is er datgene waar hij symbool voor staat. Wat Adam zelf betreft, hij was uit stof gemaakt. Natuurlijke mensen zijn allemaal uit stof gemaakt. Wat de typologie betreft is Adam echter een type of voorafschaduwing van Christus. Wat uit Adam werd gebouwd was Eva en dat staat symbool voor hoe de gemeente uit Christus wordt gebouwd. Eva werd gemaakt uit een rib van Adam. Met andere woorden, zij kwam uit Adam voort. Kortom, Eva was Adam. Wat is de gemeente dan? De gemeente is alleen een andere vorm van Christus, net zoals Eva een andere vorm van Adam was.
   Hieruit kunnen we opmaken dat de gemeente Christus is. Velen denken dat de gemeente een samenvoegsel van gelovigen is. Deze gedachte is ver bezijden de waarheid. Wat is nu echt de gemeente? Het is dat deel dat uit Christus genomen is en niet het natuurlijke dat uit stof gemaakt is. De gemeente is de nieuwe mens die door God is gebouwd met Christus als bouwstof, niet de natuurlijke mens waarvoor stof als bouwmateriaal gebruikt is. Met andere woorden, de bouwstof van de gemeente is Christus: zonder Christus heeft de gemeente geen plaats, geen leven, geen bestaan: de gemeente is immers uit Christus geboren. …


   Alleen wat uit Christus voortkomt is de gemeente. Menselijke bekwaamheid, vaardigheden, ideeën, kracht en al het andere wat uit de mens zelf voortkomt staat allemaal buiten de gemeente. Alles wat er van nature is, staat buiten de gemeente. Alleen wat uit Christus voortkomt bevindt zich in de gemeente. Eva werd niet uit stof gemaakt, maar werd gebouwd uit Adam, een beeld - of type - van de gemeente en van Christus. De kostbaarheid is gelegen in het feit dat Eva werd gemaakt van een rib die uit Adam werd genomen: wat uit Adam voortkwam (en niet wat uit stof voortkwam) werd Eva genoemd. Net zo kan alleen wat uit Christus voortkomt, gemeente genoemd worden. Wat niet uit Christus voortkomt, heeft geen relatie tot de gemeente.
   Iemand mag voor zijn bekering heel openhartig en eerlijk zijn geweest. Na zijn redding blijft hij zijn openhartige en eerlijke karakter gebruiken om God te dienen, want hij neemt aan dat de openheid die hij van nature heeft nuttig is in het werk van God en dat het iets is om over op te scheppen. De vraag is waar deze openhartigheid vandaan komt. Komt zij voort uit Christus? Is zij door het kruis heen gegaan? Als die openhartigheid niet uit Christus voortkomt of door het kruis is heen gegaan, is zij niet bruikbaar voor de gemeente. Net zoals alleen wat uit het lichaam van Adam voortkwam Eva werd, kan alléén wat vandaag uit Christus voortkomt echt als de gemeente worden aangemerkt. Wat uit de natuurlijke mens voortkomt, maakt geen deel uit van de gemeente, en kan dat ook niet.
   Een ander voorbeeld: iemand kan voor zijn bekering een zeer goede spreker zijn geweest. Hij had een groot talent om mensen verhalen te vertellen. Nu hij christen is, heeft hij alleen het onderwerp veranderd en verkondigt hij nu het evangelie. Laten we niet denken dat, omdat het om verkondiging gaat, dat niet verkeerd kan zijn. De vraag die we moeten stellen is: waar komt deze welsprekendheid vandaan? En is die door het kruis heen gegaan? Als deze welsprekendheid een natuurlijke gave is die hij heeft ontvangen maar niet door het kruis heen is gegaan, dan kan deze alleen maar worden gekenmerkt als iets wat er van nature is. Daarmee brengt deze gelovige iets de gemeente binnen wat bij de aardse Adam hoort. Als gevolg daarvan haalt hij de gemeente naar beneden. Wat uit het natuurlijke voortkomt, is niet van de gemeente.
   Laten we nog een voorbeeld nemen. Iemand kan een goed stel hersens hebben, slim zijn. Voorheen gebruikte hij zijn verstand om onderzoek te doen op het gebied van filosofie, wetenschap of literatuur. Maar nu hij gered is, gebruikt hij datzelfde heldere en kundige verstand om het Woord van God te onderzoeken. Weer moeten we de vraag stellen: wat is de oorsprong van dit goede verstand? En is het door het kruis heen gegaan? Staat het onder de leiding van de Heilige Geest? Als het puur iets is waarmee hij is geboren en iets gebleven is wat niet door het kruis is heen gegaan, dan hoort het bij de aardse Adam - het is iets van hemzelf, van het natuurlijke, van vlees en bloed. Hoewel hij van onderwerp is veranderd - hij onderzoekt nu Gods Woord - behoudt zijn verstand dezelfde, oude entiteit. Door de Bijbel te bestuderen met een onvernieuwd verstand, zal hij de gemeente niet vooruithelpen, maar haar eerder beschadigen. Want alleen wat uit Christus voortkomt, is de gemeente. Wat uit de mens voortkomt, is niet de gemeente. God moet in ons werken tot op het niveau waarop al het natuurlijke door Hem wordt beheerst. Onze natuurlijke kracht moet door het kruis heen gaan. Zij moet onderworpen worden aan de leiding van de Heilige Geest, anders kan zij de gemeente schade toebrengen. Wat uit het natuurlijke leven van Adam voortkomt is van stof gemaakt, en daarom kan niets daarvan voor God aanvaardbaar zijn. Net zoals wat uit de rib van Adam gemaakt is Eva was, zo is alleen wat met het opstandingsleven van Christus wordt gebouwd de gemeente (‘bot’ of ‘been’ in de Bijbel verwijst overigens naar het opstandingsleven, en we weten dat geen van de beenderen van Christus aan het kruis werden gebroken). …


   Gods eeuwige doel is om een mens te verwerven, en dat is een collectieve mens die uit Christus voortkomt. Dat is de gemeente. De gemeente is geen samenvoeging van bepaalde christenen aan andere christenen, noch bestaat zij uit zeer veel individuen. De gemeente bestaat uit één leven. Het is de gemeente omdat al deze individuen dat ene leven met elkaar delen - zij delen samen in de ene Christus. U bezit een deel van Christus, hij bezit een deel van Christus, weer een ander bezit een deel van Christus, iedereen bezit een deel van Christus. De gemeente ontstaat door de Christus in al deze mensen bijeen te verzamelen. Laten we in dit opzicht letten op het feit dat de mens waar God naar verlangt niet verdeeld of fragmentarisch is. Toen Hij de mens schiep, maakte Hij hen mannelijk en vrouwelijk. Getalsmatig is het mannelijke enkelvoudig en het vrouwelijke ook. Op gelijke wijze is Christus enkelvoudig en de gemeente ook. In Gods ogen is er maar één Christus en maar één gemeente. In de toekomst zullen we in feite slechts één mens in de hel zien en ook één Mens in de hemel. Er is geen derde mens. Want God ziet maar twee mensen in het universum als geheel, zoals duidelijk wordt gemaakt in 1 Korinthiërs 15, waar wordt geopenbaard dat Adam de eerste mens is, maar dat Christus zowel de tweede mens als de laatste Adam is (v. 45, 47). Net als het type Eva is de gemeente - het lichaam van Christus - één, en niet vele.
   Hoewel het leven van God in ons is, moet God in ons werken om ons individualisme te breken. Hij moet onze verkeerde opvatting van onafhankelijk zijn breken. Samen met de andere kinderen van God moeten wij tot een eenheid samengevoegd worden. Net zoals er maar één Eva is, is er ook maar één lichaam van Christus. Al Gods kinderen - allen die het leven van Christus delen - zijn niet vele losse individuen, maar mensen die verenigd zijn tot één Mens. Dag aan dag moet God ons individualisme breken, opdat wij mogen weten wat het leven van het lichaam is.
   Elke ware christen kent het leven in Christus. Jammer genoeg kennen niet alle christenen het leven in het lichaam van Christus. Net zoals het leven van Christus werkelijkheid is, zo is ook het leven van het lichaam van Christus werkelijkheid. Christenen moeten geen losse eenheden blijven, maar worden samengevoegd tot een eenheid - zoals Paulus eens schreef in dit vers: ‘Omdat het één brood is, zijn wij, hoe velen ook, één lichaam (…)’ (1 Kor. 10:17a). Als u door Christus leeft, zult u één zijn met alle christenen. Als u uw eigen leven leidt, zult u gescheiden zijn van alle kinderen van God. Daarom zijn er voor de gemeente twee stappen nodig om te zijn wat zij moet zijn: het uitdelen van Christus en het vernietigen van het individualisme. Het uitdelen van Christus gebeurt tijdens het moment van de wedergeboorte; het vernietigen van het individualisme vindt echter plaats na onze redding doordat de Here dagelijks in ons leven werkt, totdat we op een dag in staat zijn voor God te belijden dat wij niets kunnen doen op grond van ons eigen ik, maar dat we voortaan alle dingen zullen doen volgens het principe van wederzijdse hulp, gemeenschap en het lichaam. Want we zijn gaan inzien dat de gemeente het lichaam van Christus is - wat uit Christus voortkomt is de gemeente, wat uit de mens voortkomt is niet de gemeente.
   In het christelijk leven gaat de eerste les over de bron van dingen, maar ook de laatste les gaat over de bron. De eerste les is dat ik niets vanuit mijzelf wil doen, en de laatste les is ook dat ik niet iets vanuit mijzelf wil doen. Dit betekent niet dat we niets mogen verlangen of ons niet mogen inzetten; het betekent simpelweg dat al ons verlangen en al onze inzet van de Here moeten komen. Het is niet zo dat we niet zullen werken, maar dat we alleen het werk van God zullen doen. Het is niet zo dat we niet verlangen naar kracht, maar wel dat we verlangen naar de kracht die van de Here komt. De hele kwestie gaat over de bron van de dingen: waar komt het allemaal vandaan? In het evangelie van Johannes lezen we dat de Here Jezus zei: ‘(…) de Zoon kan niets doen van Zichzelf (…)’ (Joh. 5:19). Als dat zo is bij de Here, hoe kunnen wij als Zijn volgelingen dan ooit iets uit onszelf doen? Wij moeten voor Gods aangezicht beseffen dat we uit onszelf niets kunnen. Wij moeten door Hem op het punt gebracht worden waarop we beseffen dat we niets uit onszelf kunnen, maar dat we alle dingen alleen maar door de Here moeten doen. …



God bouwt de gemeente uit de niet-plaatsvervangende dood van Christus


   Verzoening en leven geven zijn twee verschillende aspecten van Christus’ dood. Verzoening is negatief van aard, want er wordt afgerekend met onze zonden. Wij hebben zonden; daarom verdienen we het te sterven. Christus is echter gekomen om onze zonden te dragen, en door Zijn dood heeft Hij het werk van de verzoening volbracht. Dit aspect van Zijn dood gaat over zonden, maar er zit nog een ander element in de dood van Christus, waarvan het doel niet is om verzoening te doen, maar om ons leven te geven. Door Zijn dood ontvangen we Zijn eigen leven - zelfs Christus zelf.
   De slaap van Adam (die symbool staat voor de dood) kreeg hij niet om verzoening te doen voor Eva, maar om Eva te bouwen of te maken van een rib die uit zijn zijde werd genomen. (Ten tijde van Genesis 2 was de zonde nog niet in de wereld gekomen. Het verhaal van de zondeval in Genesis stond nog te gebeuren.) Op die manier werd Eva als het ware uit Adam geboren. Door de ‘doodsslaap’ van Adam ontving Eva het leven.
   Op dezelfde manier zit er aan de dood van Christus een aspect van Hem dat de gemeente leven geeft. Nadat Adam in slaap was gebracht, ‘doorstak’ God zijn zijde en nam een rib uit hem weg. Net zo weten we dat bij de dood van Christus ook Zijn zijde werd doorstoken (zie Joh. 19:31-37). Zijn zijde werd echter niet doorstoken voor verzoening, aangezien dit na Zijn dood werd gedaan. Op dat moment was de verzoening al volbracht. Naar joodse gewoonte moest de gekruisigde voor zonsondergang van het kruis genomen worden. In het geval dat de gekruisigde nog niet was gestorven, moest een soldaat of iemand anders zijn benen breken om het stervensproces te versnellen. De twee misdadigers bijvoorbeeld die samen met Jezus werden gekruisigd, waren nog niet gestorven, dus braken de soldaten hun benen. Maar toen ze bij de Here Jezus kwamen, zagen ze dat Hij al was gestorven, dus hoefden ze Zijn benen niet te breken. In plaats daarvan doorstak een van de soldaten Zijn zijde met een speer, en onmiddellijk kwam daar bloed en water uit. Met andere woorden, toen de zijde van de Here met een speer werd doorstoken, was het werk van de verzoening al volbracht. Zo wordt ons getoond dat het werk van Christus niet alleen gaat over het vergoten bloed voor het dragen van onze zonden, maar ook over het stromende water dat ons leven geeft. Dit laatste punt staat los van het plaatsvervangende aspect van Christus’ dood. Anders gezegd, het bloed is vergoten voor onze zonden, en het water opdat Hij Zijn leven aan ons kon geven. Dat is de betekenis van de doorstoken zijde.
   We moeten de twee aspecten van Christus’ dood van elkaar onderscheiden. Het ene aspect gaat over het oplossen van de kwestie van verzoening, na wat er is gebeurd ten tijde van Genesis 3. Christus kwam om verzoening te doen voor onze zonden, en dat moet ons terugbrengen naar het doel waarvoor God de mens geschapen heeft. Maar er is nog een aspect van Christus’ dood dat helemaal niets te maken heeft met zonden. Doordat Hij namelijk Zijn eigen leven opgaf, kunnen mensen Zijn leven ontvangen en op aarde leven naar hemelse maatstaven.
   Doordat Zijn dood doelbewust twee kanten heeft, worden er in de Bijbel twee verschillende dingen gebruikt om deze aan te duiden: de plaatsvervangende dood wordt namelijk verzegeld met bloed, en de niet-plaatsvervangende dood wordt verzegeld met water. Moge God onze ogen openen om deze grote en belangrijke gebeurtenis te zien en te begrijpen. Het bloed dient ter verzoening van onze zonden, het water is er om ons leven te geven. Het bloed wordt vergoten omdat er zonde is in Gods ogen en omdat wij gezondigd hebben. Het water duidt echter op Hemzelf, Zijn eigen leven. In Johannes 19 lezen we dat ‘er terstond bloed en water uit kwam’ (v. 34). In Johannes 20 zien we dat de Here Zijn zijde aan de discipelen liet zien (v. 27). Dit hoofdstuk gaat helemaal niet over verzoening, want in eerdere verzen staat: ‘Ik vaar op naar Mijn Vader en uw Vader, naar Mijn God en uw God’ (v. 17b). Dit is heel duidelijk een zaak van leven geven. …



De relatie tussen het lichaam en de bruid


   De gemeente heeft twee verschillende posities in relatie tot Christus: wat betreft het leven is de gemeente het lichaam van Christus, wat betreft haar bestemming is de gemeente de bruid van Christus. Je zou ook kunnen spreken van een verbintenis, waarbij de gemeente het lichaam van Christus is, en als we het hebben over intimiteit, dan is de gemeente Christus’ bruid.
   Telkens wanneer Gods Woord ons de eenheid van Christus en de gemeente laat zien, wordt ons verteld hoe Christus het hoofd is en de gemeente het lichaam. Wanneer we het verschil zien tussen Christus en de gemeente, zegt Gods Woord dat de gemeente Christus’ bruid is. De Bijbel laat er geen twijfel over bestaan dat Adam Adam was en dat Eva Eva was, waarbij God hen als twee beschouwt, maar waarbij Hij ook zegt dat deze twee één vlees zullen worden: ‘(…) en die twee zullen tot één vlees zijn’ (Ef. 5:31b). Dit alles getuigt van de relatie tussen de gemeente en Christus: uit één worden twee, en twee worden één. In het begin, toen God de mens schiep, schiep Hij man en vrouw. Maar Eva kwam uit Adam voort, dus Eva en Adam waren één. In dezelfde symboliek komt de gemeente uit Christus voort, dus zijn zij en Christus één. Toch bestond Eva naast Adam, zij was met hem, dus waren zij en Adam twee individuen die van elkaar onderscheiden konden worden. Op dezelfde manier bestaat de gemeente naast Christus; zij is met Hem, en daarom kan de gemeente onderscheiden worden Christus. Daarom mogen we zeggen dat er sprake is van een eenheid: de twee zijn één, maar als we spreken over onderscheid, wordt de ene twee.
   Deze twee verschillende uitgangsposities komen ook naar voren in relatie tot de tijd. Vandaag is de gemeente het lichaam van Christus. In die lijn is de gemeente - als het lichaam van Christus - er vandaag om het leven van Christus zichtbaar te maken. Op een dag, wanneer het leven van de gemeente tot volle wasdom gekomen is, zal deze geestelijke gemeente door God bij Christus gebracht worden als Zijn bruid.
   Als we deze typologie in Genesis 2 bestuderen, ontdekken we wat de relatie tussen lichaam en bruid is. Eva werd gemaakt of gebouwd uit een rib van Adam. Dus Eva was als het ware Adams lichaam. Omdat zij werd gebouwd uit een deel van Adams lichaam, was zij positioneel gezien zijn lichaam. Maar nadat Eva was geschapen, werd zij door God naar Adam geleid om zijn bruid te worden. Als we zeggen dat Eva Adams lichaam was, bedoelen we dat Eva uit Adam voortkwam. Als we zeggen dat Eva Adams bruid was, bedoelen we dat Eva - nadat zij bij Adam was gebracht - zijn hulp werd, zijn bruid. Wat uit Adam voortkwam, was Adams lichaam, wat bij Adam gebracht werd, was Adams bruid.
   Laten we beseffen dat alleen wat uit Adam voortkwam, Adams hulp kon zijn. Want laten we goed onthouden dat toen alle vogels aan de hemel bij Adam gebracht werden, hij onder hen geen hulp kon vinden, want geen van hen was uit Adam voortgekomen. Ook toen het vee bij hem werd gebracht, kon Adam oner hen geen hulp vinden, want ook geen van hen was uit hem voortgekomen. Op gelijke wijze werden de dieren van het veld hiervoor afgewezen, want ook hun oorsprong was verkeerd. Niet een van al deze mogelijke kandidaten voor een hulp was uit Adam voortgekomen, daarom kon niet een van hen als Adams hulp in aanmerking komen. Wie kon dan Adams hulp zijn? Dat kon alleen Eva. Ook zij werd, net als de vogels, het vee en de dieren, bij Adam gebracht. Maar er was een principieel verschil tussen Eva en deze levende wezens: geen van deze was uit Adam voortgekomen, maar Eva wel. Daarom kon zij Adams bruid worden. Zij is uit hem voortgekomen en keerde naar hem terug. Kortom, wat uit Adam voortkwam, was zijn lichaam, wat tot hem terugkeerde was zijn bruid.
   In geestelijk opzicht geldt dat alleen wat uit Christus voortkomt, naar Christus kan terugkeren. Wat niet uit Hem voortkomt, kan nooit tot Hem terugkeren. Maar wat uit de hemel komt, kan naar de hemel terugkeren. Als we het hier op aarde hebben over naar huis gaan, bedoelen we de plaats waar we vandaan komen. Als wij op deze aarde naar huis gaan, gaan we terug naar de plaats waar we vandaan zijn gekomen. Op geestelijk gebied is dat net zo: als wij niet degenen zijn die uit de hemel komen, zullen we niet naar de hemel teruggaan. Wat uit Adam voortkwam, kon alleen naar Adam terugkeren, want Adam zou alleen aanvaarden wat uit hem voortkwam. Dit is een beeld van Christus, die alleen degenen zal aanvaarden die uit Hem zijn voortgekomen. Alleen degenen die uit Christus zijn voortgekomen, kunnen naar Hem teruggaan. Wie het leven van Christus ontvangt, zal door Hem ontvangen worden. …


   De kern van dit alles is dit: alleen wat uit Christus voortkomt heeft zijn plaats in de gemeente en is geestelijk bruikbaar. God zal nooit de oude schepping gebruiken om de nieuwe schepping te bouwen. Hij zal nooit gebruiken wat uit de mens voortkomt om te bouwen wat uit God is. De Here Jezus zegt tegen ons: ‘(…) wat uit de Geest geboren is, is geest’ (Joh. 3:6). Zal wat uit vlees geboren is, terugkeren naar de geest? Nooit. Want Jezus heeft ook gezegd: ‘Wat uit het vlees geboren is, is vlees (…).’
   Opnieuw zien we dat het bij dit punt gaat om de bron. Een eenvoudige vraag naar de bron van iets kan bepalen of het gevolg geestelijk is. We kunnen geen vlees gebruiken om geest te verkrijgen. Alleen ons natuurlijke denken kan met zoiets op de proppen komen. Wat wordt gedaan vanuit een emotionele prikkel, kan alleen een emotionele reactie opleveren. Alleen wat in de geest wordt gedaan, kan geest voortbrengen. Daarom is de vraag niet of het doel wel goed is, maar of de procedure goed is. Vaak trekken mensen de conclusie dat iets goed is als het doel goed is. Maar God vraagt naar meer dan alleen het doel, Hij vraagt ook naar de procedure, naar hoe je het doet. Sommigen zullen hiertegen inbrengen: maar ik ben vóór de Here, wat ik doe is gemeentewerk - het winnen van zielen en het koninkrijk der hemelen verbreiden. Ik zet al mijn talenten en intelligentie daarvoor in. Is dat dan niet heel goed? Wat echter bij de natuurlijke mens hoort, of het nu talenten zijn, capaciteiten of een goed verstand, als het niet door het kruis is heen gegaan, is het geestelijk onbruikbaar. Want de Here zegt met nadruk: ‘Wat uit vlees geboren is, is vlees (…)’, en het zal altijd vlees blijven. Daarom moet niet alleen het doel geestelijk zijn, ook de werkwijze moet geestelijk zijn. Alleen wat uit de Heilige Geest voortkomt, kan geestelijke resultaten geven. …


   Daarom moeten sektarisme en individualisme worden uitgebannen. Sektarisme is geen uiterlijke zaak, het is een zaak van het hart.
   Maarten Luther heeft ooit gezegd dat de grootste paus niet in Rome woont, maar in ons eigen hart. We moeten weten dat wat Gods doel belemmert geen uiterlijk sektarisme is, maar ons eigen falen om het leven van het lichaam te herkennen. Twee openbaringen zijn hiervoor nodig: de eerste is het inzicht dat het lichaam één is, de tweede is het inzicht dat ik zelf een lid ben van dat lichaam. Het inzicht dat het lichaam één is, weerhoudt iemand van het veroorzaken van verdeeldheid.
   Als een broeder zichzelf ziet als lid van dat ene lichaam, weerhoudt hem dat ervan om zelfgenoegzaam te zijn en individualistisch te worden. Alleen het hele lichaam is een volkomen eenheid. Ik ben als enkel lid te klein om die gehele eenheid te vormen. Moge God ons bevrijden van onafhankelijkheid, zodat we bruikbaar kunnen zijn. …



‘Haar (de gemeente) reinigende door het waterbad met het woord’ (Ef. 5:26)


   In het eeuwige voornemen van God is de gemeente zonder zonde, ja, zelfs zonder een geschiedenis van zonde. Zij is volkomen geestelijk en zij bestaat geheel uit Christus. Maar welke plaats heeft zij in de geschiedenis van de mens? Zij is niet, en is niet geheel uit Christus geweest, want zij heeft en had veel aardse dingen. Hoe kan Christus haar dan volmaakt maken? Hij zal haar wassen met het waterbad van het Woord van Christus. Zoals we eerder hebben gezien, staat water voor leven, het leven dat vrijkomt door de niet-plaatsvervangende dood van Christus. Om ons te reinigen gebruikt Christus dus Zijn leven met Zijn Woord - Zijn rhema (zie voor de betekenis van rhema, dat verschilt van logos, verderop bij ‘Vanaf het begin’).
   Wat houdt de reiniging ‘door het waterbad met het woord’ dan in? Ten eerste moeten we voor Gods aangezicht beseffen wat het probleem van de gemeente is. Haar gebrek is niet dat zij te weinig van Christus heeft, maar dat zij veel andere dingen naast Christus heeft. Naar Gods wil is de gemeente geheel van en uit Christus, zonder zonden, zonder vlees, zonder natuurlijk leven in zich. Maar wat is onze werkelijke toestand? Een ieder van ons die oprecht bij Christus hoort, heeft iets in zich wat geheel aan Christus toebehoort. En daar zijn wij heel dankbaar voor. Maar wij hebben ook nog veel dingen in ons die niet van Christus zijn. Dat is de reden waarom we gereinigd moeten worden. Wat wordt er bedoeld met reiniging? Reiniging betekent iets verwijderen, niet iets toevoegen. Als er een toevoeging mee wordt bedoeld, zou de term veranderd moeten worden in kleuren of verven. De Eva uit Genesis 2 had geen reiniging nodig omdat ze op dat moment een beeld was van de gemeente naar Gods oorspronkelijke bedoeling. Maar we zouden onszelf voor de gek houden als we zouden veronderstellen geen reiniging nodig te hebben. In werkelijkheid is het Gods plan om ons op het punt te brengen waar we van binnen geen reiniging meer nodig hebben. Maar in dit leven moeten we nog wel gereinigd worden.
   Hoe wast God ons? Hij wast ons door Zijn leven met het woord. Vaak weten we niet op welk punt we reiniging nodig hebben. Maar op een dag zal het leven dat in ons is ons niet laten gaan. Al snel daarna komt Zijn rhema-woord, waarbij ons wordt gevraagd om met een bepaalde zaak af te rekenen. Aan de ene kant raakt het leven ons aan; aan de andere kant zegt het woord ons hoe.
   Er zijn ongetwijfeld momenten geweest waarop u iets hebt gedaan wat juist en redelijk leek. Toch was er iets in u wat u raakte en u niet losliet. Toen begon de Here tot u te spreken. Het rhema-woord dat u nodig had op dat uur kwam precies op dat moment tot u - het krachtige woord van de Here was gekomen. Het zei tegen u dat u met die bepaalde zaak moest afrekenen en gereinigd moest worden. Door het leven en het rhema-woord van de Here wordt u gereinigd. Op weer een ander moment verloopt het proces in omgekeerde volgorde. Eerst voelt u zich niet ongemakkelijk, u voelt niet dat u iets verkeerds doet in een bepaalde situatie, maar toch komt het rhema-woord en spreekt de Here een woord tot u en zegt Hij u dat het verkeerd is. Het leven in u roept u op om ermee af te rekenen en u staat toe dat ermee afgerekend wordt.
   Ons dagelijks leven ziet er daarna dus als volgt uit: óf het leven van de Here verbiedt eerst iets en dan komt het woord tot ons, óf eerst komt het woord, waarna het leven ermee afrekent. Dit is dus wat er bedoeld wordt met gereinigd worden ‘door het waterbad met het woord’, met als doel ons heilig te maken.
   Of we wel of niet geestelijk vooruitgaan, hangt af van onze houding ten opzichte van het water en het woord - dat wil zeggen, ten opzichte van het leven en het rhema-woord. Als het leven in ons spreekt, moeten we daar niet achteloos mee omgaan. We moeten de Here vragen: ‘O Here, geef mij Uw rhema-woord, zodat ik weet wat het is en ermee kan afrekenen.’ Of als de Here ons eerst rhema-woord geeft - als Hij al tot ons gesproken heeft en we het daardoor al weten - dan moeten we Hem vragen om ons te voorzien van leven zodat we met de situatie kunnen afrekenen. Door deze manier van aandacht vragen kan de Here ons reinigen en heilig maken. …


   In de Bijbel komen we in dit opzicht vier vrouwen tegen: Eva in Genesis 2, de vrouw (de gemeente) in Efeziërs 5, de vrouw uit het visioen in Openbaring 12 en de vrouw (de echtgenote) van het Lam in Openbaring 21. Deze vier vrouwen zijn in feite een en dezelfde vrouw, die vier fasen in haar geschiedenis doorloopt. In Gods plan heet zij Eva; wanneer zij op aarde wordt gered en Christus openbaart, heet zij ‘gemeente’; wanneer zij lijdt onder de vervolging van de draak, is zij de vrouw in het visioen in de hemel, en wanneer zij in de eeuwigheid de volle heerlijkheid zal ontvangen, is zij de vrouw van het Lam.
   Zo openbaren deze vier vrouwen ons wat God van eeuwigheid tot eeuwigheid heeft gedaan. De vrouw uit Genesis 2 is de vrouw die al in de eeuwigheid in Gods hart was. De vrouw uit Openbaring 21 is de vrouw die haar bestemming vindt in de komende eeuwigheid. Tussen deze twee vrouwen in staan de vrouw als gemeente die God voor Christus heeft bereid en de vrouw die in de eindtijd het mannelijk kind baart. Met andere woorden, deze vier vrouwen tonen ons de vier fasen in de geschiedenis van die ene vrouw.
   De eerste fase is de voorbije eeuwigheid, de twee volgende fasen zitten tussen de twee eeuwigheden in, en de laatste fase is de toekomstige eeuwigheid. Hoewel ze verschillend worden omschreven, zijn ze in één vrouw verenigd. De vrouw van het Lam is ongetwijfeld de vrouw uit Efeziërs 5, want het Lam moet wel de Here Jezus zijn, en dus kan de vrouw uit Efeziërs 5 geen andere zijn dan de vrouw van het Lam. Bovendien wordt de vrouw uit Efeziërs 5 vergeleken met Eva, en wordt Eva vergeleken met de vrouw van het Lam uit Openbaring 21. In de komende eeuwigheid zal God inderdaad een vrouw verkregen hebben die die heerst en met Satan afrekent. Met het verschijnen van de vrouw van het Lam is Gods voornemen vervuld.



Holy and Without Blemish  25-6, 28, 29-31, 32-5, 37-9, 47-9, 50-2, 58-60, 108-9